Menu

‘Burn-out is het nieuwe fibromyalgie’ hoor je wel eens fluisteren in de wandelgangen. Wat beide patronen in elk geval gemeen hebben, is de machteloosheid die ze oproepen bij patiënten, hun naastbetrokkenen en hun hulpverleners. Dit boek biedt minstens een interessant en verrassend uitgangspunt. Een burn-out ontstaat volgens de auteurs omdat er een unipolaire levenshouding is ontstaan, met een overmaat aan actief zijn, denken, willen, moeten.

Als startende praktijkopleider werd mijn aandacht getrokken naar dit boek. Wat doet een praktijkopleider en wat betekenen STACO en ROC ook alweer? Een blik op de inhoudstafel zal vele opleiders doen watertanden: sollicitatiegesprekken, opleiden op de werkvloer, werkplekleren, disfunctionerende aios,…

Eindelijk, dacht ik, een ‘checklist-manifest’ waarin ik leer nooit meer aan een uitstrijkje te beginnen zonder het swabje klaar te leggen. Geen gehandschoend gepruts meer, terwijl de vrouw geduldig wacht met het speculum ter plaatse.

Bestaat er zoiets als intuïtie in de geneeskunde in deze tijden van evidence- based medicine? Een aantal interessante auteurs en onderzoekers berichten dit gegeven vanuit een verschillende invalshoek.

Zelfs met de beste voornemens en de meest duidelijke afspraken zorgen kleine dingen des levens vaak voor een groeiend gevoel van onvrede in de samenwerking. Uit angst om de andere te kwesten of de samenwerking schade toe te brengen, zwijgen we en laten we de zaken op hun beloop. Dergelijke knelpunten moeten toch snel worden aangepakt, wil men de samenwerking niet in het gedrang brengen. Het regelmatig inlassen van intervisiemomenten, bij voorkeur met een externe begeleider, zorgt ervoor dat de fundamenten van de samenwerking worden versterkt.

Perifeer arterieel lijden is een belangrijk huisartsgeneeskundig probleem. De huisarts kan dit met eenvoudige middelen diagnosticeren en behandelen. Met het Doppleronderzoek is het mogelijk het perifeer arterieel lijden te objectiveren en het beloop te volgen. Op basis van de anamnese kan de huisarts uitmaken welke patiënten tot stadium I en II behoren en deze kan hij/zij zelf behandelen. Patiënten in stadium III en IV zal de huisarts doorverwijzen naar de vaatchirurg. De verschillende stappen in dit diagnostisch proces worden hier aan de hand van een casus geïllustreerd.

Deze richtlijn wil aanbevelingen brengen over diagnose en therapie van een cystitis bij de vrouw. Hieronder verstaan we de ongecompliceerde urineweginfectie. De andere urineweginfecties vallen buiten het bereik van deze richtlijn. Zowel diagnostisch als therapeutisch bestaan er grote verschillen bij deze groepen.

Om het resistentiepatroon van (on)gecompliceerde urineweginfecties te kennen, doet de huisarts meestal een beroep op een regionaal laboratorium. Kan de huisarts op deze gegevens vertrouwen om een antibioticabehandeling in te stellen? Uit dit onderzoek bleek dat het resistentieprobleem door het regionaal laboratorium nogal overschat wordt. Huisartsen riskeren hierdoor te snel naar producten met een te breed spectrum te grijpen.